woensdag 2 september 2009

De geschiedenis van geld

Vee, voedingsmiddelen en voorwerpen
Vanaf het begin van het bestaan van de mens heeft ruilhandel in dieren, voedingsmiddelen en voorwerpen een grote rol gespeeld. Jagers ruilden hun opbrengst van de jacht tegen producten van boeren en vissers. Maar al duizenden jaren geleden vond men op verschillende plaatsen in de wereld een beter systeem: het ruilen van goederen tegen een bepaald goed dat als geld dienst deed. Vooral vee werd veel gebruikt als betaalmiddel. Voor (reizende) kooplieden was vee echter een onhandig betaalmiddel, omdat dieren veel te groot waren om te vervoeren. Zij ruilden dan ook meestal met tabak, thee en zout. Schelpen werden ook veel gebruikt als ruilmiddel. Zo kochten de Nederlanders slaven met schelpen. Ook kralen en loodjes werden vaak als ruilmiddel gebruikt. De Romeinen gebruikten lang voor onze jaartelling onbewerkt koper als betaalmiddel. Later werd het koper (net als zout) in baren gegoten.

Van ruilhandel naar 'pseudo-geld'
Bij ruilhandel ruilt de bakker met de slager een brood tegen een worst. Maar lang geleden werden in diverse landen op de wereld allerlei goederen als 'pseudo-geld' gebruikt. Bijvoorbeeld: vee, tabak, zout, thee, kralen en schelpen. In dat geval ruilt de bakker zijn brood tegen bijvoorbeeld zout, en gebruikt het zout om een worst te kopen.

Dit veroorzaakte wel eens ongewenste situaties. Zo betaalde men in de Verenigde Staten vroeger met tabaksbladeren. Maar op die manier konden de Amerikanen hun eigen geld maken! Steeds meer Amerikanen gingen tabaksbladeren verbouwen, waardoor er heel veel geld in de economie kwam. Het gevolg: je moest steeds meer tabaksbladeren neertellen om een product te kopen. Anders gezegd: de prijzen van de producten stegen, er was inflatie. Een ander effect: de kwaliteit van de tabaksbladeren die als geld functioneerden werd steeds slechter. Mensen betaalden met de slechtste bladeren en hielden de goede bladeren zelf.


Een tweede voorbeeld: Amerikanen hebben, net als veel andere volkeren, een tijd lang goud gebruikt als ruilmiddel. Maar er werd in de negentiende eeuw als gevolg van de 'goldrush' steeds meer goud gevonden. Met als gevolg: steeds meer geld in omloop, en dus inflatie.

De beroemde econoom en Nobelprijswinnaar Friedman concludeerde aan de hand van deze, en nog veel andere voorbeelden: te veel geld in omloop veroorzaakt inflatie.

Het eerste echte geld

De Egyptenaar waren de eersten die metalen (vooral zilver, maar ook goud, brons en dergelijke) als standaard ruilmiddel gingen gebruiken. Daarbij was het gewicht de bepalende factor voor de waarde.

Het voordeel daarvan was dat, als de waarde per gewichtseenheid bekend was, door middel van wegen iedere prijs betaald kon worden. Een nadeel was dat er altijd een weegschaal nodig was. Bij het gebruik van metalen kwam daarbij de complicatie dat ook de zuiverheid vastgesteld moest worden.

In het Lydische koninkrijk werd in de zevende eeuw v. Chr. het eerste echte geld gebruikt in de vorm van munten. Om 'munt' genoemd te mogen worden moest het stukje metaal aan drie criteria voldoen:
– Het moest door de overheid die ze uitgaf worden gewaarmerkt door middel van een merkstempel.
– Er moest een aanduiding van de waarde op staan.
– Het moest een vast gewicht en zuiverheid hebben (anders zou het steeds gewogen
moeten worden om de waarde vast te stellen).

De eerste banken
Goud als betaalmiddel gaf grote risico's. Bij een hoge prijs moesten grote porties goud vervoerd worden. Het risico van een overval was groot. Het betalen met munten had hetzelfde nadeel. De wissel was een oplossing voor het probleem. Banken bewaarden het goud voor hun klanten en gaven hun een wissel. Een wissel is een ondertekend papier dat in te ruilen was voor goud. De eigenaar kon de wissel gebruiken voor betalingen. Dit systeem was gebaseerd op vertrouwen: de ontvanger van de wissel vertrouwt erop dat de bank de wissel inruilt voor goud. Zo lang de bank vertrouwd werd, werden de wissels vaak van de ene persoon aan de andere vergedragen en niet voor goud ingewisseld. Zo ontstond met de wissel het eerste bankbiljet.

Fiduciair geld
De houders van wissels wisselden hun biljetten haast nooit om voor echt goud. Daardoor konden de banken extra wissels creëren die zij als lening aan klanten in omloop brachten. Deze wissels waren dus niet meer 'gedekt' door goud. Omdat dit geld niet aan goud gekoppeld is, noemen we dit geld fiduciair geld. Mensen gebruiken het geld zolang ze vertrouwen hebben in de waarde ervan. In onze tijd mag alleen een centrale bank, zoals in Europa de Europese Centrale Bank (ECB) bankbiljetten in omloop brengen. De particuliere banken, zoals de ING, de Rabobank en Fortis, brengen het girale geld in omloop. Als de bank € 200.000 krediet op de rekening van een klant stort voor de aankoop van een huis, is er met één simpele handeling van een bankemployee € 200.000 extra geld in omloop gebracht.