
Vanaf het begin van het bestaan van de mens heeft ruilhandel in dieren, voedingsmiddelen en voorwerpen een grote rol gespeeld. Jagers ruilden hun opbrengst van de jacht tegen producten van boeren en vissers. Maar al duizenden jaren geleden vond men op verschillende plaatsen in de wereld een beter systeem: het ruilen van goederen tegen een bepaald goed dat als geld dienst deed. Vooral vee werd veel gebruikt als betaalmiddel. Voor (reizende) kooplieden was vee echter een onhandig betaalmiddel, omdat dieren veel te groot waren om te vervoeren. Zij ruilden dan ook meestal met tabak, thee en zout. Schelpen werden ook veel gebruikt als ruilmiddel. Zo kochten de Nederlanders slaven met schelpen. Ook kralen en loodjes werden vaak als ruilmiddel gebruikt. De Romeinen gebruikten lang voor onze jaartelling onbewerkt koper als betaalmiddel. Later werd het koper (net als zout) in baren gegoten.
Van ruilhandel naar 'pseudo-geld'

Dit veroorzaakte wel eens ongewenste situaties. Zo betaalde men in de Verenigde Staten vroeger met tabaksbladeren. Maar op die manier konden de Amerikanen hun eigen geld maken! Steeds meer Amerikanen gingen tabaksbladeren verbouwen, waardoor er heel veel geld in de economie kwam. Het gevolg: je moest steeds meer


De beroemde econoom en Nobelprijswinnaar Friedman concludeerde aan de hand van deze, en nog veel andere voorbeelden: te veel geld in omloop veroorzaakt inflatie.
Het eerste echte geld
De Egyptenaar waren de eersten die metalen (vooral zilver, maar ook goud, brons en dergelijke) als standaard ruilmiddel gingen gebruiken. Daarbij was het gewicht de bepalende factor voor de waarde.
Het voordeel daarvan was dat, als de waarde per gewichtseenheid bekend was, door middel van wegen iedere prijs betaald kon worden. Een nadeel was dat er altijd een weegschaal nodig was. Bij het gebruik van metalen kwam daarbij de complicatie dat ook de zuiverheid vastgesteld moest worden.

– Het moest door de overheid die ze uitgaf worden gewaarmerkt door middel van een merkstempel.
– Er moest een aanduiding van de waarde op staan.
– Het moest een vast gewicht en zuiverheid hebben (anders zou het steeds gewogen
moeten worden om de waarde vast te stellen).
De eerste banken
Goud als betaalmiddel gaf grote risico's. Bij een hoge prijs moesten grote porties goud vervoerd worden. Het risico van een overval was groot. Het betalen met munten had hetzelfde nadeel. De wissel was een oplossing voor het probleem. Banken bewaarden het goud voor hun klanten en gaven hun een wissel. Een wissel is een ondertekend papier dat in te ruilen was voor goud. De eigenaar kon de wissel gebruiken voor betalingen. Dit systeem was gebaseerd op vertrouwen: de ontvanger van de wissel vertrouwt erop dat de bank de wissel inruilt voor goud.

Fiduciair geld
De houders van wissels wisselden hun biljetten haast nooit om voor echt goud. Daardoor konden de banken extra wissels creëren die zij als lening aan klanten in omloop brachten. Deze wissels waren dus niet meer 'gedekt' door goud.
